Op Missiezondag 21 oktober aanstaande wordt Moeder Marianne Cope in Rome heilig verklaard. Enkele maanden voor het overlijden van Pater Damiaan kwam ze met enkele van haar medezusters naar Molokaï om Damiaans levenswerk verder te zetten. Het loont de moeite om bij de gelegenheid van haar heiligverklaring stil te staan bij deze bijzondere religieuze vrouw en de tijd waarin ze leefde. Damiaan Vandaag, het driemaandelijkse informatiebulletin van het project Damiaan Vandaag, wijdt het komende nummer helemaal aan Moeder Marianne en haar tijd. Zuster José Vivys ss.cc. tekent in haar artikel de krachtlijnen van Marianne’s leven. Pater Rogier van Rossum, professor-emeritus missiegeschiedenis plaatst Marianne’s leven in de context van migratie en missie, van een zich globaliserende wereld.

Hieronder publiceren we beide bijdragen opnieuw.

 

Damiaan achterna

Barbara Koob (Cope) werd geboren op 23 januari 1838, in Heppenheim (Duitsland) als één van de tien kinderen van landbouwer Peter Koob en Barbara Witzenbacher. Na de geboorte van Barbara emigreerde het gezin naar de Verenigde Staten om zich te vestigen in de stad Utica in de staat New York, waar het gezin behoorde tot de Sint-Jozefsparochie. Verschillende kinderen gingen naar de parochieschool. Peter Koob werd burger van de Verenigde Staten zodat zijn minderjarige kinderen, waaronder Barbara, het voorrecht kregen burgers van Amerika te zijn. Bij een volkstelling werd de naam ‘Koob’ verengelst tot ‘Cope’.

Een religieuze roeping

Hoewel Barbara zich op haar vijftiende geroepen voelde tot het religieuze leven stelde ze haar intrede uit omdat haar familie in kritieke nood verkeerde. Toen haar vader door ziekte werkonbekwaam was, onderhield ze het gezin door te gaan werken in een fabriek.

Negen jaar later, in de zomer van 1862, trad ze op 24-jarige leeftijd in bij de Zusters van de Derde Orde van Sint-Franciscus in de stad Syracuse in de staat New York. Op 19 november 1862 vatte ze het noviciaat aan en kreeg ze de kloosternaam: ‘Marianne’. Het volgende jaar sprak ze haar religieuze geloften uit en begon dienst te doen als lerares in verschillende lagere scholen in de staat New York.

Zuster Marianne had de Zusters van Sint-Franciscus vervoegd met het vooruitzicht te onderwijzen. God had blijkbaar andere plannen. Haar leven werd een reeks van benoemingen in bestuurstaken. Als bestuurslid van haar Congregatie was ze in de tweede helft van de jaren 1860 betrokken bij het oprichten van twee ziekenhuizen, het Sint-Elisabethhospitaal en het Sint-Jozefshospitaal, respectievelijk gelegen in Utica en Syracuse.

In 1870 kreeg Marianne de opdracht het Sint-Jozefshospitaal in Syracuse te leiden, waar ze zes jaar lang zou werken. Gedurende deze tijd gebruikte ze haar gave van verstand en mensenkennis en ontpopte ze zich als een gedreven vrouw, vol werkkracht en gemotiveerd door God alleen, in dienst van de mensheid. Eén van haar doeleinden was dat de gezondheidszorg zich toespitste op arme zieken.

In 1872 begon ze te onderhandelen met vooruitziende medici van Syracuse en van Geneva. De medische faculteit in Geneva zag in het Sint-Jozefshospitaal een unieke kans om de opleiding van hun toekomstige artsen en de zorgverlening aan de patiënten te verbeteren. Zo verhuisde de medische faculteit in 1872 van Geneva naar Syracuse.

Moeder Marianne Cope - Copyright Damiaan Vandaag

Bezield leiderschap en professionalisme

Moeder Marianne, een diepgelovige, vriendelijke en sociale vrouw, niet wereldvreemd, helder in haar bedoelingen en een doorzetter bezat de gave om te gaan met medewerkers van hoog tot laag. Werken in groep stond haar op het lijf geschreven. Als religieuze gemeenschap werkte ze samen met een universitaire instelling, wat toen helemaal niet vanzelfsprekend was. Ze was vooruit op haar tijd en wist geneeskundige zorgen te verbeteren, net zoals Pater Damiaan. Ze stimuleerde vernieuwingen in technieken en uitrusting, evenals training voor het personeel en striktere hygiëne. Ze had oog voor de menselijke waardigheid van de patiënten en ze waakte erover dat de zieken niet als louter studieobject behandeld werden. Moeder Marianne had geen vermoeden tot waar ‘zulke aanpak’ haar later leiden zou.

Deze vernieuwende leidster werd dikwijls bekritiseerd om de verzorging van uitgestoten patiënten zoals alcoholisten. Toch stond ze algemeen bekend om haar vriendelijkheid, wijsheid en praktische ingesteldheid.

Een bijzonder verzoek

In juni 1883 kreeg Moeder Marianne, ondertussen verkozen tot Provinciale Overste van haar Congregatie, een brief van pater Léonor Fouesnel, missionaris van de Congregatie van de Heilige Harten en confrater van Pater Damiaan. Hij was op zoek naar zusters, verpleegkundigen, onderwijzeressen om de Katholieke Missie in Hawaii te versterken. Hij schreef: “Mijn bisschop Monseigneur Herman heeft me op verzoek van de Koning en zijn regering, naar dit land gezonden om te zoeken naar zusters die bereid zouden zijn de leiding te nemen van onze ziekenhuizen en misschien ook van onze scholen. Indien u mij wat hoop geeft om zusters te overtuigen wil ik u onmiddellijk komen bezoeken en u alle verdere uitleg verschaffen. Met betrekking tot andere omstandigheden vind ik het moeilijk deze in een brief te behandelen”. In een brief van 5 juni 1883, voorafgaand aan het bezoek van pater Fouesnel, vraagt Moeder Marianne naar meer duidelijkheid en concrete gegevens. In juli 1883 bezocht pater Fouesnel de Zusters van Syracuse en bracht dan uiteindelijk de ellendige situatie van de lepralijders ter sprake. Na consultatie van de zusters antwoordde Moeder Marianne met enthousiasme aan Pater Fouesnel:

“Ik heb honger naar het werk en ik wens met heel mijn hart één van de gekozenen te zijn, wiens voorrecht het zal zijn zichzelf op te offeren voor de zielen van de arme eilandbewoners. Ik ben niet bang voor gelijk welke ziekte. Hieruit volgt dat het mijn grootste vreugde zou zijn zelfs de verlaten melaatsen te dienen”.

Moeder Marianne, 1883 - www.sosf.org

Naar Honolulu

Moeder Marianne en zes andere Zusters van Sint-Franciscus kwamen op 8 november 1883 aan in Honolulu, hoofdstad van het Hawaiiaanse Koninkrijk. De eerste taak die ze ondernamen was orde op zaken stellen in het Branch Hospital in Kakaako (Honolulu), vlakbij de kust. Vanuit de omringende eilanden werden melaatse Hawaiianen hierheen gebracht. De zusters zetten zich meteen aan het werk met het opkuisen van het hospitaal en de zorg voor de vele patiënten. Mannen, vrouwen en kinderen werden gescheiden om misbruik tegen te gaan. Een hoofdopzichter werd ontslagen door Moeder Marianne wegens misbruik. Ook dokter Van Giesen kreeg zijn ontslag. Vanaf dat moment kregen de zusters de volle verantwoordelijkheid over dit hospitaal.

In 1885 zag men reeds het resultaat van hun harde werk in de verbetering van de leefomstandigheden van de patiënten. In november van datzelfde jaar leidde Moeder Marianne de stichting van het Kapiolani Home. Dit huis was opgericht voor de opvoeding van de gezonde meisjes van melaatse patiënten in Kakaako.

In 1886, toen de melaatsheid was vastgesteld bij Pater Damiaan, boden de zusters hem onderdak aan in Honolulu. Dokter Arthur Mouritz had er voor gezorgd dat Pater Damiaan het Branch Hospitaal kon bezoeken om er de Gotobehandeling te ondergaan. Hij wou deze nieuwe methode uitproberen in de hoop dat ze het lijden van de melaatsen dragelijker zou maken. De zusters toonden eveneens hun interesse voor deze nieuwe behandeling, ondanks het extra werk dat het zou meebrengen.

In 1887, na een bestuurswissel, besloot de nieuwe Hawaiiaanse regering het Branch hospitaal in Honolulu te sluiten. Dokter Emerson werd aangesteld tot nieuwe president van de Gezondheidsraad. Maar wie zou er voor de zieken in de melaatsenkolonie van Molokaï zorgen?

Naar Molokaï

Charles Bishop, een bankier en zakenman uit Honolulu bood in april 1888 fondsen aan voor een tehuis voor vrouwen en meisjes in Kalaupapa op Molokaï. Moeder Marianne werd gevraagd de leiding van het huis op zich te nemen.

Met twee andere zusters, Leopoldina Burns en Vincentia McCormick kwam ze aan in Kalaupapa op 14 november 1888, enkele maanden voor het overlijden van Damiaan. De doodzieke Damiaan was getroost door de zekerheid dat zusters en priesters zijn levenswerk op Molokaï zouden verderzetten. Na zijn overlijden op 15 april 1889 ondervonden de zusters wat het moest betekend hebben voor Pater Damiaan, voortdurend te moeten strijden tegen bandeloosheid en wetteloosheid in de nederzetting. Slaagde Pater Damiaan er meer dan vijftien jaar in de ergste uitwassen min of meer onder controle te houden, dan bleef het ook voor de zusters een voortdurend gevecht voor de vrouwen en meisjes, die een gemakkelijke prooi waren voor wie hen wilde misbruiken. “Hun wapens waren: vertrouwen schenken, het goede voorbeeld geven, morele overtuiging uitstralen en vergevingsgezindheid”. Toch ontsnapten vrouwen of meisjes soms aan hun bezorgde waakzaamheid.

Moeder Marianne bij de opgebaarde Pater Damiaan, 1889 - Copyright Damiaan Vandaag

Op 28 april 1889 kreeg Moeder Marianne officieel het bericht van Rudolph Meyer, de opzichter van de melaatsennederzetting op Molokaï, dat de gezondheidsraad haar verzocht de supervisie van het Jongenstehuis (het latere Baldwin Home) op zich te nemen. Paard en koets werd ter beschikking gesteld van de zusters om het reizen tussen Kalaupapa en Kalawao te vergemakkelijken. Om deze bijkomende opdracht te vervullen, kwamen twee andere zusters de groep versterken.

Moeder Marianne nodigde eveneens ‘broeders’ uit om de jongens landbouw en houtbewerking te leren. Bij de aankomst van de broeders van de Congregatie van de Heilige Harten in 1895 trok ze haar zusters terug. De werkdruk bleef hoog en de last was soms overweldigend. Vanaf 14 april 1899 verliet Moeder Marianne de melaatsennederzetting niet meer. Ze hoestte bloed op en een tijd van rust en stilte werd haar noodgedwongen opgelegd. Na twee maanden kwam ze er weer bovenop maar ze zou nooit meer terugkeren naar Syracuse. Onophoudelijk bleef ze zich samen met haar medezusters inzetten voor haar noodlijdende medemensen. Na een intens leven van inzet en dienstbaarheid overleed Moeder Marianne op 9 augustus 1918. Ze werd begraven op de gronden van het Bishop Home.

Op 14 mei 2005 werd Moeder Marianne Cope zalig verklaard en op missiezondag 21 oktober 2012 volgt de heiligverklaring in Rome. Op de Hawaii- eilanden wordt ze samen met de heilige Pater Damiaan vereerd in de kathedraal van O.L.Vrouw van Vrede in Honolulu.

Zuster José Vivys, ss.cc.

 

Bekijk ook dit filmpje over Marianne:

 

Missie, migratie en globalisering

(noot: met ‘globalisering’ wordt het ‘wereldwijd maken of worden’ bedoeld)

Met de levensweg van Zuster Marianne Cope zitten we midden in twee grote bewegingen die van het christendom in de 19de eeuw een wereldgodsdienst maakten en van onze wereld een ‘globale’ wereld: de massale emigratie van miljoenen Europeanen naar de Nieuwe Wereld(en) en de globale, mondiale ontvouwing van de katholieke en protestantse missie. De uitzaai van het orthodoxe christendom tot aan de Stille Oceaan hoort er feitelijk ook bij. Zuster Marianne’s weg staat voor emigratie en missie.

Naar de Nieuwe Wereld(en)

Europa lijkt totaal vergeten dat het vanaf het midden van de 19de eeuw miljoenen mensen kon afschrijven en een nieuw leven kon laten beginnen in de beide Amerika’s, in Australië, enz. De ouders van Zuster Marianne behoorden daar ook toe toen ze in 1840 vanuit Hessen uitweken naar de Verenigde Staten. Duitsland moest toen nog Duitsland worden en door Pruisen verenigd worden. In allerlei bewegingen kondigde zich al het 19de eeuwse nationalisme aan, maar het gewone volk leefde nog primair lokaal en zijn kerk zorgde voor de ‘diensten’. Economisch stond de landbouw nog voorop en niet de industrie of de mijnbouw. Voor veel mensen, zoals de familie Koob, was er geen plek meer in de landbouw, verdeelbare grond was gewoon op. Algemeen gesproken waren het niet de allerarmsten die emigreerden, maar onze waarborg- en verzorgingsstaat moest nog worden uitgevonden. De gelukkigste emigranten vielen niet in handen van handelsgenootschappen die de reiskosten voorschoten en de mensen vaak levenslang in hun macht hadden. De afschaffing van de slavernij zou nog een twintigtal jaren op zich laten wachten. Wel wierp de afschaffing al zijn gevolgen over de ‘vrije’ arbeiders die Europa ontvluchtten. Allerlei vormen van horigheid die men in het Europa voor de Franse Revolutie gewend was, zouden deze ‘Duitse’ emigranten in Amerika niet meer aantreffen. Men moest er wel slagen.

Er zijn veel parallellen met het lot van de duizenden die uit Afrika en Azië nu op Europa afkomen. De heiligverklaring van het emigrantenkind Marianne die, nog geen drie jaar oud, door haar ouders werd meegenomen naar Amerika plaatst ons voor een diepgaand gewetensonderzoek naar onze uitsluiting of insluiting van vele immigranten in onze samenleving.

Wat vonden Marianne’s ouders in de Nieuwe Wereld? Eerst en vooral Duitse voorgangers die de banden met het achterland nog niet losgelaten hadden. Ze vonden een kerkje bediend door een Duitssprekende priester en een parochieschooltje. En dat in Utica, vlakbij New York. Elke onderzoeker is het er over eens dat die nationale parochies van Polen, Ieren, Duitsers essentieel zijn geweest voor de latere integratie in de Amerikaanse samenleving. Vader Koob wordt in 1855 Amerikaans staatsburger en Koob wordt Cope. Na haar basisschool gaat Marianne werken in de fabriek. Er is geen spoor van terug te vinden bij Marianne’s biografen, maar buiten parochie en school komend hebben deze Duitse emigranten net zoals de Ieren en de Polen zich moeten invechten in de Angelsaksische beschaving. Daarbij hadden de eigen katholieke instellingen een centrale plaats: men kreeg niets en maakte het zelf. Naarmate hun getal toenam en Rome iets te zeggen kreeg, werd de immigratie gevreesder.

Natuurlijk ging het loon van dochter Marianne – er waren tien kinderen – naar het gezin en zorgde ze voor haar bejaarder wordende ouders.

Een roeping, een levenswerk

Ondertussen was de Sint-Jozefsparochie verrijkt met vrouwelijke religieuzen, die feitelijk de parochie compleet maakten. Ook deze kwamen goeddeels uit Duitsland, kregen een Amerikaanse tak, maar vanuit Duitsland bleef er zeggenschap en steun. Marianne zal er later van profiteren. De zusters gaven zich aan onderwijs en zorg voor de zieken. Marianne trad na de dood van haar vader in bij deze Franciscanessen. Dat was in 1862. Eenmaal geprofest werd ze onderwijzeres en kreeg algauw bestuursfuncties in de snel groeiende congregatie. Zo werd ze in 1870 overste van het parochiale Sint-Jozefsziekenhuis. Zusters in dit soort congregaties werden als het ware het ziekenhuis. Hun leven viel ermee samen.

Zoals ook in Europa gebruikelijk werd het vak in het werk geleerd. En bij het vak hoorde alles, ook het inzamelen van fondsen en het verder geraken dan puur verplegen. Binnen de toenmalige katholieke opvattingen mochten vrouwen geen specifiek dokterswerk verrichten. Vooral in de missies gaf dit aan het protestantse gezondheidswezen een aanmerkelijk grotere slagkracht.

Professionalisering

Voor wie verder wilde met deze dienst aan mensen was professionalisering – kunnen genezen – een must. Zuster Marianne, ondertussen overste van de Amerikaanse tak, was er niet bang voor. Op 64 km van Marianne’s hospitaal in Syracuse was er in Geneva een medisch opleidingscentrum dat graag wilde samenwerken. Marianne zag hoe dat kon leiden tot verbetering van deskundigheid van het verplegend personeel en de verdere geneeskundige staf. In 1872 kwam alles naar Syracuse en ontstond de verbinding tussen ziekenhuis en universiteit. Marianne had daar naar uitgekeken, ook al zag ze dat de samenwerking tussen een religieuze gemeenschap en een universitaire instelling niet vanzelfsprekend was.

Werkbijen van de tweede rang

De zusters aan wie Zuster Marianne leiding gaf als provinciale overste in onderwijs en ziekenzorg waren de dragende kracht geweest voor de geslaagden in de gigantische volksverhuizing vanuit Europa in de 19de eeuw en verder de 20ste eeuw in tot aan de Eerste Wereldoorlog. De geslaagden ja, maar ook voor de uitvallers.

Pas nu komen de studies los over deze werkbijen in de kerk. In de bestaande kerkgeschiedschrijving van de kerk na de Franse Revolutie komen ze nauwelijks voor of lopen ze aan de handjes van bisschoppen en prelaten. Derde Ordezusters waren trouwens als zusters tweederangs vergeleken met de eersterangszusters in de contemplatieve kloosters. Nog in mijn studententijd stelde de professor missiewetenschap de vraag of we zusters en broeders wel ‘missionarissen’ mochten noemen.

Vrouwelijke religieuzen en missie buiten de grenzen

Moeder Marianne is een excellent voorbeeld van de europeanisering van de wereld met het beste van wat gewoon katholieke mensen toen tot stand konden brengen. Er waren toen in de beide Amerika’s, Australië, enz. vele van die Moeders.

In juli 1883 had Marianne met haar kloostergemeenschap er voor gestemd een opdracht, een missie aan te nemen op de Sandwich-eilanden, Hawaii. Er waren acht stemmen vóór en één tegen. Formeel stapte men zo buiten de grenzen van de christenheid om vooral met ‘goede werken’ het evangelie te verkondigen. Immigranten werden in een generatie opnieuw emigranten. ‘Voor God’ zei men er toen bij.

Moeder Marianne in rolstoel enkele dagen voor haar overlijden, 1918 - Copyright Damiaan Vandaag

De formele toetreding van vrouwen tot het missiewerk ‘buiten de grenzen’ na de Franse Revolutie heeft een intrigerend begin en draagt de naam van een grote vrouw: Anne Marie Javouhey (1779-1851). Ze stichtte niet alleen een missiecongregatie, ze is ook de ziel achter de verspreiding van het eerste (missie)tijdschrift, de Annales, feitelijk een brievenboekje. Missionarissen schreven over hun werk en de Annales bundelden dat. Ze maakten van ‘missie’ een volkszaak, het eerste ‘venster op de wereld’. Javouhey stichtte ook wat wij later kenden als de pauselijke missiewerken, nu als Missio. Geldelijke steun kwam nu van beneden en niet van regeringen. Zo konden de communiteiten van Zuster Marianne lezen over ‘de missie’ en wisten jongelui uit het Rijnland de weg naar Leuven te vinden waar de Picpussen met steun van de Congregatie voor de Verbreiding van het Geloof een missieseminarie hadden.

Vandaar het internationale gezelschap waarbinnen Pater Damiaan werkte. Het curieuze van de 19de eeuwse missie-eeuw waarin staten hun grenzen nog moesten vinden, waarin scheiding van kerk en staat nog allerlei vormen kende, was de beslissende rol van missiezusters bij het mogen beginnen van een missie. De wispelturige Franse staat wilde vaak geen paters-missionarissen, maar wel zusters overzee. Die moesten instaan voor het lot van zieke soldaten, bannelingen, het onwettig kroost van veel Europeanen. Men moest zusters hebben voor de uitvinding van het Rode Kruis en nam er maar de paters-missionarissen op de koop toe. Anne Marie Javouhey kon ermee werken.

Zo ging het niet meer op Hawaii waar Marianne met haar zusters in 1883 aankwam en pas in november 1888 eindelijk op Molokaï kon beginnen. Wel speelde het educatieve en medische werk van de zusters een belangrijke rol in de acceptatie van het katholieke missiewerk überhaupt.

Pater Rogier van Rossum ss.cc.

 

Bekijk ook dit filmpje over Marianne:

 

 Bron

Over Marianne:

-Mary Laurence Hanley en O.A. Bushnell, A Song of Pilgrimage and Exile. The Life and Spirit of Mother Marianne of Molokai, Chicago (Illinois), 1980.

-Paul Macken, ‘Mother Marianne Cope’, Damien Info. Contactblad van het Damiaan Documentatie- en Informatiecentrum, nr. 29, 20 april 2005, 7-28.

Zie ook de  website over Marianne Cope van de Zusters van Sint-Franciscus van Syracuse en de website van het Vaticaan.

Voor de digitale persmap over Marianne Cope n.a.v. haar heiligverklaring: digitale persmap heiligverklaring Marianne.

Over missie, migratie en globalisering:

-Wiel Eggen en Rogier van Rossum, Waken bij de eigenheid van de ander. Evangelisering in hedendaags perspectief, Aalsmeer, 1992.

-Rogier van Rossum, Globalisering en missie. Om de kwaliteit van de “eenheid van de mensheid”, Nijmegen, 1999.

 

Voor dit speciaal nummer van Damiaan Vandaag, jrg 12, nr 4, oktober, november, december 2012: klik Damiaan Vandaag jrg 12 4.